Ontstaan van 'wateringen'
Het ontstaan van de polders is onafscheidelijk verbonden met de zee. Ten tijde van de Romeinen vormden de huidige polders een veen- en moeras gebied. In de vroege Middeleeuwen werd de kustvlakte via een aantal grote inbraakgeulen door de zee overstroomd. Zo ontstond een getijdengebied. Bij het komen en gaan van het zeewater werd klei afgezet, waardoor de typische opbouw van de polderbodem tot stand kwam: zand of veen bedekt met een laag klei.
Vanaf de tweede helft van de 11de eeuw grepen de kustbewoners actief in om bij middel van dijken nieuwe overstromingen te voorkomen. Zo werd ook het overstromingsgevaar vanuit het Zwin bezworen, door de aanleg van de Gentele of Blankenbergse dijk tussen Blankenberge en Brugge. De eerste bedijkingen waren hoofdzakelijk het werk van de abdijen van Sint-Pieters en Sint-Baafs. Later verkregen ook rijke patriciërs concessies van de landvorst voor inpoldering van de schorren.
Oorspronkelijk zorgde elke eigenaar of gebruiker voor het beveiligen van zijn grond. Later zag men in dat in de strijd tegen het water men beter de krachten kon bundelen. Zo kwamen verenigingen van eigenaars tot stand die "watering" werden genoemd. Aanvankelijk vormden het private genootschappen met corporatistische inslag; vanaf de 14de eeuw verwierven ze een publiekrechtelijk statuut.
Van 'wateringe' naar Polder
Het poldergebied dat door de Gentele werd gevrijwaard, vormt de basis van de Watering van Blankenberge. De naam verwijst naar de belangrijkste afwateringssloot van het gebied, de Blankenbergse Vaart (ook Grote Ede genoemd). De oudste verwijzing is terug te vinden in een Charter van 1337 die de bouw van de nieuwe dijken voorschrijft na de stormvloed waarbij "Scarphout" nabij Blankenberge door de zee verzwolgen werd. Het oudst gekend reglement van de Watering is de "Keure van de Waetringhe van Blanckenberghe" geacteerd op 12 juni 1563. In die keure wordt de watering ook "Vincx Ambacht" genoemd.
Na de rampzalige overstroming in 1953 werd de wetgeving omtrent polders en wateringen volledig herwerkt. De nieuwe wetgeving beoogde ondermeer de besturen te reorganiseren tot grotere, meer bestuurskrachtige eenheden. Zo werd bij K.B. van 28 maart 1972, de Polder van Blankenberge, de Polder de Moere in Meetkerke en het gedeelte van de Polder Eiensluis-Grootreygarsvliet gelegen ten westen van het zeekanaal van Brugge en Zeebrugge, samengevoegd tot één enkele polder onder de benaming "Nieuwe Polder van Blankenberge".
De polders en wateringen zijn openbare besturen. Als belangrijkste opdracht hebben zij de algemene zorg voor de waterhuishouding in hun gebied. Om die taak waar te nemen heffen de polderbesturen belastingen. Deze zogenaamde "geschotten" zijn enkel verschuldigd door de ingelanden en worden bepaald in functie van de oppervlakte van de kavels.
Geografisch maakt het gebied deel uit van de zeepolders.
(Tekst: Patrick Van Hooimissen)
Waterbeheersing in de polders
Het beheersen van de waterstand vormt voor de Polder een permanente uitdaging. De poldergebieden liggen beneden het hoogwaterpeil van de zee en worden kunstmatig droog gehouden. Daarom wordt het overtollige water naar zee afgevoerd. Dit gebeurt door het openen van de uitwateringssluizen bij laag tij. Bij opkomend tij worden de sluizen opnieuw gesloten. Op die manier kan het water slechts enkele uren per etmaal in zee worden geloosd. Daarenboven dienen deze lozingsperioden vaak ingekort te worden omdat het zeewater bij sterke wind hoger wordt opgestuwd. Om voldoende water te kunnen bergen en aan mogelijke vloedperioden het hoofd te bieden, worden de waterpeilen in de Polder tijdens de winter laag gehouden.
De verlaging van de grondwaterstand is ook gunstig voor de landbouw. Boeren kunnen immers vroeger in het voorjaar op hun landerijen. Toch lukt het niet altijd de vooropgestelde streefpeilen te halen. Vooral bij langdurige neerslag gaan de laagst gelegen percelen overstromen. Nog lagere peilen kunnen immers niet worden aangehouden voor de visstand. Ook vochtminnende planten krijgen het moeilijk bij te lage waterstand. Daarenboven neemt het risico op verzilting van het grondwater toe.
Waterbeheersing in de polders is vaak zoeken naar een subtiel evenwicht tussen de belangen van de boer, de hengelaar en de natuurminnaar. Om de complexe waterhuishouding in goede banen te leiden, beschikt de Polder over een netwerk van stuwen, sluizen en pompgemalen.
De waterstand op de Grote Ede (ook Blankenbergse Vaart genoemd) wordt dagelijks gecontroleerd door het:
Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap
Departement Leefmilieu en Infrastructuur
Administratie Waterwegen en Zeewezen.
De gemiddelde diepgang van deze waterloop schommelt rond de 170 cm. Ter bescherming van de omliggende polders is het van belang dat deze waarde stabiel blijft. De stijgingen worden veroorzaakt door watertoevoer (regen). De dalingen door de lozing in zee bij eb.